We zijn weer thuis. In een huis dat raar aanvoelt sinds het
een bewoner mist. Die bewoner die er nog zo thuis hoort, maar die er fysiek
niet meer is. Het lijkt bijna of zelfs het huis hoopt dat diegene snel weer thuis
komt, afgaande op alle kleren en speelgoed die je nog overal tegenkomt.
Thuis – dit is ons thuis maar toch voelt het anders sinds 17
september. Waar ben je, Art? Ik mis je verschrikkelijk. Het wordt alleen maar
erger en ik weet niet of ik dat aan kan.
Er worden nog steeds kaartjes bezorgd. Bloemen en chocolade.
Lief dat veel mensen aan ons denken en ook dachten aan jouw geboortedag (wat
een rotbenaming, het had gewoon jouw verjaardag moeten zijn).
Het is rauw, keihard – het besef dat ik jou nooit meer kan
knuffelen, nooit meer mijn neus in jouw kriebelhaartjes kan planten, je mollige
handje nooit meer in de mijne zal voelen.
En ik blijf huilen, en ik wil dat niet, want ik wil voor
Benten, Wende en Reva geen moeder zijn die alsmaar huilt. Maar de tranen
blijven komen, om de gekste dingen. Ik mis je, Art, en dat doet
hartverscheurend veel pijn. En ook deze omschrijving dekt de lading niet. Het
is gruwelijk veel meer dan dat.