Gisteravond zag ik in Carré een van mijn (schrijf)helden,
David Sedaris. De kaartjes had ik al lang van tevoren besteld en ik dacht,
misschien is het goed om toch even te gaan, mijn hoofd op andere gedachten te
brengen.
Het ging best redelijk, ik moest soms lachen en luisterde
goed naar de opbouw van zijn verhalen (ik was er tenslotte ook om wat te
leren).
Sedaris was aan het vertellen op een leeg podium, en daar
dwarrelde naast hem een glinsterend papiertje naar beneden, dat enorm opviel
tegen de zwarte achtergrond. Art!, ging er door me heen, Art!
Mariëlle, zei ik streng tegen mijzelf, alsof Art een
papiertje van boven te laten vallen om te zeggen dat hij nog ergens is. Nu, tijdens
deze avond, terwijl jij je hoofd op andere gedachten probeert te brengen. Dat
zou hij echt niet doen, hij zou jou dat avondje voor jezelf gunnen.
Maar het hielp niet, ik kon me niet meer concentreren op de
Engelstalige verhalen. Eigenlijk was het zonde dat ik naar Amsterdam was
afgereisd. Het enige waaraan ik kon denken was mijn overleden zoon.
Vanmorgen zei Benten: ‘Mama, eigenlijk gaat het wel zonder
Art.’ Ja, eigenlijk gaat het wel zonder Art. We doen ons ding, houden ons vast
aan de structuur van ons leven zonder te hoeven nadenken. We staan braaf op
tijd op, leveren Benten op tijd op school af, laten de hond uit, koken ook nog
een gezonde maaltijd. Maar ergens wacht ik op het Grote Zwarte Gat. Ik weet
zeker dat dat zal komen. Ook bij Benten. En ik vrees dat we daar lange tijd in
zullen verdwijnen.